Verhalenwedstrijd: doe mee!
Heb je de verhalenwedstrijd gezien in de Kitskrant? Wil je graag mee doen, maar heb je nog geen tijd gehad? Grijp dan nu je kans, want jouw verhaal moet eind deze week binnen zijn.
Hieronder zie je nogmaals het eerste deel van het verhaal over Thijs, Jasper en de drone Aan jou de taak om het verder af te schrijven. Hoe? Dat mag je helemaal zelf bedenken. Er zijn wel een paar spelregels waaraan je je moet houden.
-Gebruik niet meer dan 700 tot 750 woorden.
-Probeer taalfouten te vermijden.
-Zorg dat de gebeurtenissen en gesprekken levensecht en dus geloofwaardig overkomen
.-Beschríjf niet alleen, maar laat de lezer iets vóélen: angst, spanning, plezier, kou; het mag allemaal.
-Probeer originele woorden, zinnen en gebeurtenissen te gebruiken. Dus niet wat iedereen altijd al zegt...
-Stuur je verhaal (met je naam, woonplaats, leeftijd) vóór 10 januari 2015 naar nieuws@kits.nl.
Thijs, Jasper en de drone
„Wat?!” brult Thijs. „’t Is wég!” Wild gaat zijn hand over de bovenkant van de kast, klap, klap. Het krukje onder zijn voeten wiebelt.
Niks! Er ligt niets meer. En hij heeft het hier toch zelf neergelegd. Boven op zijn kleerkast, in het linkerhoekje net achter de opstaande rand. Zodat niemand het kon zien en niemand erbij kon. Hij springt van de kruk. Met een bons staat hij naast Jasper. Verbouwereerd kijkt hij zijn buurjongen aan.
„Zie je nou wel dat we het beter in de kelder hadden kunnen verstoppen?” gromt Jasper.
Thijs opent zijn mond, maar bedenkt zich, rent de kamer uit, de trap af. „Mam? Wie heeft er op mijn kast gezeten?” Pa kijkt grinnikend op van zijn laptop.
„Als je bedoelt of ik je kast heb afgestoft”, zegt mam, „ja, lieverd. Dat heb ik. Geen dank. Als je iets terug wilt doen, mag je die zooi daar wel opruimen.” Ze maakt een hoofdbeweging naar opengevouwen folders en brochures die de tafel en bank bedekken. „En dat zakje?” „Zak-je?” Mama denkt na. „Jaha, er lág een opgefrommeld boterhamzakje”, zegt ze langzaam. „Yes!” zegt Jasper. Maar Thijs is niet gerustgesteld. „Waar is dat gebleven?” „In de prullenbak”, zegt mama opgewekt. „In de prullenbak?!” Meteen stampt Thijs op het pedaal van de emmer die naast het aanrecht staat. Het deksel klapt omhoog en twee handen beginnen wild te graaien in rommel en viezigheid.
„Wat doe je?” roept mama verschrikt. „De prullenbak is sindsdien allang geleegd, hoor. Voor dat zakje moet je in de kliko zijn. Maar wat zat er dan toch in?!” „Geld”, zegt Jasper. „Ons geld”, roept Thijs. „Al ons zakgeld, verjaardaggeld, klusjesgeld van máánden. Voor die drone, toch?!”
Zonder jas haasten de jongens zich naar buiten. Het is guur en bijna donker. Het handvat van de container voelt ijskoud aan. Thijs moet hard trekken voordat het deksel opengaat. Het vriest. Zwijgend beginnen de jongen het afval eruit te gooien. Een vochtige koffiefilter vol prut, een leeg knakworstenblikje, een stinkende slagroombeker; een gelig papieren zakdoekje… Totdat Jasper een propje plastic tussen duim en wijsvinger houdt. „Hebbes!”
Binnen tellen ze inhoud van het zakje. Met de biljetten –pas ingewisseld bij Thijs z’n vader– naast zich, buigen ze zich opnieuw over de folders op de bank. Fijn, dat er in december veel reclame komt! Na een jaar lang sparen en werken hebben ze het bedrag voor een kleine drone bij elkaar. De ”droomdrone”, volgens Jaspers vader, omdat de jongens er al zo lang over praten en van dromen. Nu kunnen ze nu toch ein-de-lijk hun eigen op afstand bestuurbare camera uitzoeken. Via één simpel schermpje zullen ze straks hun hele omgeving vanuit de lucht bewonderen!
Op de eerste morgen van de kerstvakantie stijgt de drone van Thijs en Jasper op. Snorrend hangt hij hoog boven hun wintermutsen. Jasper mag hem als eerste besturen. Thijs staat erbij te springen en doet zijn uiterste best om tegelijk op het scherm én naar de drone te kijken. Totdat het wonderlijke, onbemande toestelletje over de bomenrij in de wei achter hun huis glijdt. Opeens springt Thijs niet meer. Met grote ogen staart hij naar het schermpje. Ook Jasper staat verstijfd...
Geplaatst op woensdag 7 januari 2015 | tekst Jeannette Wilbrink, beeld EPA